STANDAARD OUD HOLLANDSE KAPUCIJN
Land van oorsprong
Nederland; kwam reeds in de 16e eeuw in Nederland voor.
Algemeen voorkomen
Sierlijke, middelgrote duif, middelhoge stand; horizontaal gedragen kort lichaam, met een brede volle borst en een bijzondere veerstructuur. Zich goed strekkend tijdens de beoordeling.
Raskenmerken
Type: Compact, brede borst, middellange hals.
Stand: Middelhoog, lichaam en staart horizontaal.
Kop: Middellang, breed en goed afgerond; met iets voorhoofdsvulling; op het achterhoofd een brede kap.
Ogen: Iris voor alle kleurslagen parelkleurig, enige rode adering toegestaan.
Oogranden: Rood, fijn en eennrijig.
Snavel: Middellang; bij alle kleurslagen blank, nabij de snavelbasis meer roodachtig getint, neusdoppen fijn en aanliggend.
Hals: Middellang, gestrekt, bij de borst krachtig.
Borst: Breed en diep, duidelijk naar voren tredend.
Keel: Goed uitgesneden.
Rug: Breed tussen de schouders, wigvormig.
Vleugels: Niet voorbij het staarteinde reikend, de rug correct afdekkend.
Staart: In verhouding tot het lichaam, vrij smal en goed gesloten.
Benen: Middellang en krachtig, loopbenen en tenen onbevederd.
Kap: Hoog aangezet, rechtop staand, breed en regelmatig.
Kraag: Vloeiend en zonder onderbreking aansluitend op de kap, doorlopend tot op de schouders. De kraagveren afstaand van de wangen, van terzijde gezien ten hoogste tot aan de ogen reikend en beide zijden mogen elkaar op de hals niet raken.
Nekvulling: Goed gesloten, breed en vol bevederd. Op de hals aan weerszijden een beperkte veerscheiding, zo laag mogelijk aangezet.
Kleurslagen
wit, rood (recessief) en geel (recessief)
zwart-, rood-, geel-, dun-, blauw zwartgeband-, blauwzilver donkergeband-, roodzilvergeband- en
geelzilver geband gemonnikt.
zwart-, rood-, geel- en blauw- gemonnikt getijgerd.
Kleur en tekening
Zie voor kleuren het hoofdstuk Specificatie van kleuren in de NBS-standaard.
De kleuren gelijkmatig, intensief respectievelijk zuiver. Zwart-, rood- geel- en dunkleurige met veel glans;
blauw bij voorkeur helder blauw.
Bij gemonnikt kop, buik, dijen staart en aan elke vleugel tenminste zeven buitenste slagpennen wit.
De borst gekleurd tot minimaal 2 cm voorbij het borstbeen en maximaal tot 2 cm voor de benen en scherp afgescheiden van het witte achterlijf. Enige kleur achter de benen is toegestaan. De kop wit tot tenminste 0,5 cm onder de oogrand en ruim beneden de ondersnavel. De binnenzijde van de kap geheel gekleurd. Bij getijgerd moet de monniktekening behouden blijven.
Fouten
Te klein, te lang of plomp type; te lange staart; smalle borst, weinig borstdiepte; afhellende stand, te lage stand; niet gestrekte hals; neiging tot blazen; hangpen(nen) in staart, stulpvleugels, twee rozetten (veerscheidingen) aan één zijde; onregelmatig kraagverloop, ongelijke kraaglengte, te korte kraag, aan voorzijde gesloten kraagveren; te lange of te korte structuurveren, voorover hellende of afstaande kap; losse of onderbroken nekvulling; lange of ongelijke veerscheidingen; aangelopen snavel; onregelmatige koptekening; minder dan 7 aaneengesloten buitenste witte slagpennen; zichtbare witte vleugelboeg; gekleurde veren aan de buik voor en/of in de benen; haarvederigheid; onvoldoende kleurdiepte; onregelmatige of onzuivere kleur; bleke oogranden.
Beoordeling
Na het algemeen voorkomen zijn de volgende raskenmerken in onderstaande volgorde van betekenis:
- Type
- Stand
- Hals- en beenlengte
- Kap en kraagverloop
- Nekvulling en veerscheidingen
- Kleur en tekening
- Ogen en oogranden
Ringmaat: 8 mm Structuurduiven 2001